1.
Ik zal zo lang ik leef bezingen in mijn lied
des HEEREN milde gunst, het werk aan ons geschied.
Mijn mond verkondigt, HEER, aan komende geslachten
hoe Gij uw trouw betoont aan hen die U verwachten.
Uw goedertierenheid rijst op en gaat zich welven,
een altijd veilig huis, vast als de hemel zelve.
2.
Mijn uitverkoren knecht, zo spreekt des HEEREN mond,
is David die Mij dient, hem gaf Ik mijn verbond,
aan hem en aan zijn huis heb Ik mijn eed gezworen,
voorgoed zal uw geslacht de heerschappij behoren.
Uw kinderen zal Ik de eeuwen door geleiden,
Ik schraag uw troon en rijk tot aan het eind der tijden.
3.
Uw macht bezingen, HEER, de engelen in koor.
Het loflied van uw trouw weerklinkt de hemel door.
Geen enkel schepsel, HEER, hoe hoog in 't licht gezeten,
hoe bovenaards in glans, kan met uw macht zich meten.
Ja Gij zijt zo geducht, dat al de hemelingen
in eerbied en ontzag uw grote troon omringen.
4.
Wie is van al wat leeft, o God, aan U gelijk ?
Met trouw zijt Gij omgord, grootmachtig is uw rijk.
De overmoed der zee, haar trots kunt Gij vertreden,
de golven en de wind brengt uw bevel tot vrede.
Wat ooit aan vijandschap de kop heeft opgestoken
is door uw sterke arm geslagen en gebroken.
5.
Hemel en aarde, HEER, 't is alles uw domein,
o grond van al wat is, wat was en ooit zal zijn.
Gij die de schepper zijt van 't noorden en het zuiden,
de Tabor roemt uw naam, de Hermon jubelt luide.
De wereld is van U, de wind en de getijden,
al wat Gij hebt gemaakt, zal zich in U verblijden.
6.
Wij loven, HEER, de macht van uw verheven hand,
uw uitgestrekte arm houdt al uw werk in stand.
Gij hebt uw troon gegrond op recht en waarheid beide
als pijlers van uw heil, onwrikbaar door de tijden,
en als herauten gaan U voor op al uw schreden
uw goedheid en uw trouw, o Vorst van onze vrede.
7.
Hoe zalig is het volk dat U de lofzang zingt,
dat uitbreekt in gejuich als de bazuin weerklinkt.
Uw lichtend aangezicht zal altijd hen geleiden.
Zij zullen in uw naam zich dag aan dag verblijden,
zij gaan in vrede voort, zij wandlen voor uw ogen,
want uw rechtvaardigheid zal hen voorgoed verhogen.
8.
Gij, HEERE, die de glans van onze sterkte zijt,
geeft luister aan uw volk, en hoge heerlijkheid.
Uw welgevallen doet ons grote dingen wagen
en met geheven hoofd de kroon der ere dragen.
Gij Heilge Israëls, Gij zelf hebt ons ten leven
een koning naar uw wil, een schild van heil gegeven.
9.
Oudtijds hebt Gij, o HEER, uw hoge plan ontvouwd,
aan mensen naar uw hart uw woorden toevertrouwd:
Met hulp heb Ik omkleed, met heil heb Ik omgeven
de koninklijke held, uit al het volk verheven,
David mijn trouwe knecht, dien Ik heb uitverkoren,
dien Ik met olie zalf, hem zal het rijk behoren.
10.
Mijn hand is hem tot steun, mijn rechterarm zijn kracht.
Geen vijand valt hem aan, Ik weer der bozen macht.
Ik breek de tegenstand van allen die hem haten,
mijn goedertierenheid zal nimmer hem verlaten.
Mijn naam die hij belijdt, doet hem tot aanzien komen,
zijn hand rust op de zee, zijn kracht beheerst de stromen.
11.
Hij prijst mijn hoge gunst met namen menigvoud:
Mijn Vader en mijn God, o rots van mijn behoud.
Ik antwoord hem: Mijn zoon, de vorsten zullen beven,
mijn eerstgeboren zoon, voor u, zo hoog verheven.
Voor altijd rust op hem mijn trouw, mijn welbehagen,
Ik houd het vast verbond, Ik zal zijn zetel schragen.
12.
Ik heb zijn nageslacht het leven toegekend.
Zijn troon staat even vast als 't glanzend firmament.
Indien zijn zonen ooit mijn heilig recht ontwijden,
niet wandlen naar mijn wil, dan zal Ik hen kastijden.
En toch zal Davids huis mijn liefd' en trouw ervaren,
Ik houd Mij aan mijn woord, zal mijn verbond bewaren.
13.
Wat Ik gezworen heb aan David, dat houdt stand,
mijn eigen heiligheid is daarvan onderpand.
Ik ben de waarheid zelf, zou Ik bedrieglijk zweren ?
Zijn koninklijk geslacht leeft voort en zal regeren.
Zijn zetel wankelt niet tot aan het eind der tijden,
zo lang als zon en maan de hemelen doorschrijden.
14.
En toch, en toch hebt Gij verstoten en gesmaad
den koning die Gij zelf gezalfd hebt naar uw raad,
toch toornt Gij op uw knecht, hij is van U verstoken,
zijn kroon ligt in het stof, zijn sterkte is gebroken.
Geen wal, geen toren weert de plunderende bende.
Het nabuurvolk bespot zijn bittere ellende.
15.
Gij geeft zijn vijand vreugd, hij neemt de overhand.
Gij wendt des konings zwaard, zijn leger houdt geen stand.
Gij dooft zijn glans die eens zo stralend had geschenen,
zijn troon is neergestort, zijn heerlijkheid verdwenen.
Gij hebt zijn jeugd verkort, hem overdekt met schande.
Ja wat Gij hebt gebouwd, breekt Gij met eigen handen.
16.
Hoelang, hoelang nog, HEER ? Verbergt Gij U altijd ?
Hoelang nog laait het vuur van uw verbolgenheid ?
Zie hoe vergankelijk, hoe nietig is het leven
dat Gij het mensenkind, uw schepsel, hebt gegeven.
Wie op de aarde zal de bittre dood niet proeven,
en welke sterveling ontkomt er aan de groeve ?
17.
O laat ons, Heere God, niet vallen uit uw hand.
Doe ook voor ons geslacht uw oude woord gestand.
Waar is uw gunst, o God, het heil van lang geleden,
aan Davids huis verpand met goddelijke eden ?
Erbarm U over ons, wil onze smaad gedenken,
de hoon waarmee ons thans de grote volken krenken.
18.
Uw vijanden, o HEER, uw vijanden rondom,
hoe honen zij uw knecht, o God van David, kom !
Het spoor is uitgewist van uw gezalfde koning.
Herstel in heerlijkheid het land van melk en honing.
Laat Davids zoon de spot der heidenen beschamen.
Geloofd zij God de HEER voor eeuwig. Amen, Amen.
Psalm 89 Nieuwe berijming (1973) online voor gebruik op iphone, ipad of android-telefoon. Lees psalm 89 online op www.bijbelbox.nl.